donderdag 19 mei 2011

Een Engelse havik in Toscane

Een Engelse havik in Toscane


Vijftien of zeventien jaar geleden bezocht ik een helderziende man in Heiligerlee, waarschijnlijk omdat ik van het roken afwilde. Hij was beroemd om zijn vermeende kwaliteiten.
Na binnenkomst gaf ik hem zonder uitleg een peervormige aquamarijn, die ik uit mijn portemonnee haalde. Het steentje was wat restte van de oorhangers van mijn moeder, waar ik als klein kind volgens haar zeggen altijd naar greep. Ze waren een voor mijn vader kostbaar geschenk aan zijn geliefde geweest. Veel later, ik meen zelfs na zijn dood als eenenzestigjarige, raakte een oorhanger verloren. De andere verdween in een la en werd weer later bij de verhuizing van mijn moeder naar een verzorgingshuis teruggevonden. Ze gaf het steentje aan mij om bovengenoemde reden. Ik hou van heldere stenen en ik hield als kind van mijn moeder. Enfin, dat steentje wilde ik dragen, maar hoe? Als ring was het te vrouwelijk. Een kettinkje aan mijn hals maakte het voor mij onzichtbaar. Ik deed het in mijn portemonnee, dan zag ik het in elk geval geregeld. Geen goed plan bleek, want het werd vuil van de munten. Maar toen ik bij de helderziende was, zat het nog in de portemonnee. Ik legde het in zijn hand en verwachtte dat de hand zou zakken. Het was immers zwaar van betekenis? Maar nee, hij bekeek het nauwgezet en zei: 'Dit is een fijn geslepen aquamarijn.' Ja, dacht ik, ik zit hier toch niet bij de juwelier!
Hij pakte een papiertje en begon een Jungiaanse tekening te maken en legde me uit dat het onbewuste van veel belang was. Ik verloor mijn aandacht. Uiteindelijk vertelde hij me dat ik in een vorig leven condottiere was geweest, d.i. een kapitein van een huurleger in Italië in de veertiende eeuw. Ik geloof niet in reïncarnatie, maar ik was geïntrigeerd toen hij
eraan toevoegde: 'Ga naar Toscane, dan voel je het wel op een bepaalde plaats.'

Die zomer zouden we toch al naar Italië, dus reden we daar rond en probeerden rond Siena diverse huizen die we in Groningen 'borgen' noemen, uit op 'straling' of herkenbaarheid. Elke dag vroeg mijn vrouw of ik al wat voelde. Ik voelde niks. De laatste dag stonden we op een heuvel en keken uit op een wijngaard en een wijnboerderij, of -kasteel.
Er was een ketting over de weg gespannen en ik stopte. Ik zei: 'Als het dan ergens moet zijn, dan maar hier. Maar wat moet ik zeggen?
Mag ik uw kelder bezoeken, want ik heb hier in de veertiende eeuw gewoond?'
Ik sprak bovendien geen Italiaans en zij ook nog niet.
De volgende dag keerden we terug naar huis.

Toen ik dit aan een bevriende dichteres vertelde zei ze: 'Waarom stapte je niet over de ketting en waarom belde je niet aan? Dit zijn de verhalen waar de mensen op wachten.'

Ik kreeg het aanbod om een maand in een schrijvershuis, Santa Maddalene, ten oosten van Florence, waar een baronessa woonde, te gaan werken. Onmiddellijk dacht ik aan de condottiere en ik zocht op internet een aantal min of meer bekende huurkapiteins. Eén van hen was John Hawkwood uit Essex. De band Engeland - Italië sprak me aan. Er bleek voldoende literatuur over hem te bestaan. Wie was hij? Hoe kwam hij in Toscane? Waarom was hij zo beroemd dat men na zijn dood een retabel voor hem liet maken in de Duomo in Firenze?

De condottiere achtervolgde me en toen ik las over 'the meek and gentle 'Hawkwood: Diabolical Englishman' bij Francis Saunders, 'The gentle knight and his bloody deeds', besloot ik een tekst (een canto?) te schrijven over deze krijgsheer, zoon van een leerlooier/hoefsmid uit Essex.

We gingen eerst naar Engeland, naar de Sible Hedingham.
Waar zijn de resten van John Hawkwood? In Florence, in de Santa Maria del Fiore, is een groot retabel aan de wand van Paolo Uccelo, gemaakt om de Britse soldaat, die generaal werd genoemd en tot ridder was geslagen, zoon van een hoefsmid, die na de dood van zijn vader de kost moest verdienen als kleermaker, wat hem niet zinde, als hij keek naar de ridders van Kasteel Hedingham. Daar woonde het geslacht De Vere. Daar werkte zijn oudste broer als ‘stewart’ Hij besloot met zijn voornaamgenoot John de Vere en andere Engelse huurlingen in Frankrijk te vechten. John Hawkwood begon als boogschieter. Na drie jaar was hij kapitein van 350 boogschutters en won met zijn landgenoten de slag bij Crécy en later bij Poitiers. De Engelsen vochten fanatieker en slimmer en de chevalresque Fransen, die streden zonder veel discipline, met te zware harnassen die echter niet bestand waren tegen de lange lansen en de zware pijlen. Ze werden in de modder vertrapt. Na die twee veldslagen waren de Fransen tot aan Jeanne d'Árc gedemoraliseerd.
Hawkwood keerde even naar huis, maar daar paste hij niet meer. Hij is waarschijnlijk zelfs beschuldigd van diefstal van een zadel. Net als andere Engelse soldaten besloot hij zich te verhuren. De paus in Avignon speelde daarbij een belangrijke rol. Ze trokken over de Alpen en verhuurden zich aan de Italiaanse steden, die dezelfde tactiek toepasten als Edward III: geen eigen leger inrichten maar soldaten huren al naar gelang men ze nodig had. Dat leek goedkoper, maar Hawkwood met zijn Witte Leger werd er schatrijk mee. Hij was cynisch genoeg om de ene stad te laten betalen voor bescherming, de andere voor de aanval. Hij was een goed tacticus, als soldaat en onderhandelaar.

Het kasteel van de twaalfde eeuw staat er nog in Hedingham, net als de manor, het huis dat Hawkwoods vader liet bouwen. Hij stuurde regelmatig geld naar zijn dorp, naar zijn familie en hij wilde ook na zijn dood terugkeren naar Hedingham. Hij reserveerde daar goud voor. Zijn tweede vrouw vertrok ook naar Engeland. Waarschijnlijk is hij aan de zuidwand van de Petruskerk begraven, althans zijn as. In elk geval is er een rijke versiering, met de afbeelding van een havik. In de zestiende eeuw wist men misschien niet goed raad met de ’Italiaanse’ soldaat en heeft men het graf verloren laten gaan bij het herstel van de muur? Zo is Hawkwood door de latere dorpelingen vergeten en veronachtzaamd. Of was doorgedrongen dat hij in feite een duivelse cynicus was geweest? Dat zijn rijkdom voortkwam uit wreedheid en schaamteloos opportunisme?

De kerk staat op een hoge heuvel en ik kon de herinnering aan Hawkwood bekijken, na een afspraak met de kosteres, omdat de kerk de volgende morgen even open was ter gelegenheid van een begrafenis van een dorpeling.

Nu dus naar Italië.

John Hawkhood was volgens de overlevering de zoon van een looier uit Essex, die wellicht toch redelijk welvarend was. Zijn oudste broer, ook John geheten, erfde land en huizen. John de jongere ging bij het Engelse leger in Londen, en vocht later in de Honderdjarige Oorlog in Frankrijk. Toen de oorlog in 1360 voorlopig werd beëindigd met het Verdrag van Brétigny, vertrok Hawkwood met een stel huurlingen, via Avignon naar Italië. Daar vocht hij voor de stadstaten Milaan en Pisa, voor geld dus. Hij ontmoette twee monniken die hem vrede toewensten. Zijn antwoord was: 'En moge God jullie aalmoezen doen verdwijnen.' 'Waarom', zeiden de monniken, 'zo onvriendelijk na onze groet?' 'Wel' zei Hawkhood, 'ik betaal jullie met gelijke munt, want de vrede zal me laten sterven van de honger.'

In 1370 contracteerde Florence hem en zijn manschappen, en in 1377 verwoestte hij Cesena in naam van Paus Gregorius XI op brute wijze. Niet lang daarna wisselde hij weer van bondgenoot en werkte hij voor de anti-pauselijke stadstaten. De buitenechtelijke dochter van Bernabo Visconti, de hertog van Milaan, trouwde met Hawkwood om de bond tussen Milaan en de condottiere te verstevigen. Zij, Donnina, was een slimme echtgenote, geletterd en zakelijk. Kort daarna vertrok Hawkwood echter weer na Florence na een ruzie met Visconti. Richard II van Engeland benoemde hem in 1381 tot ambassadeur aan het Roomse hof. Hij bracht de laatste jaren van zijn leven door in Florence, waar hij stierf en met veel eer, naar later bleek tijdelijk, werd begraven in de Duomo. Richard II liet het lichaam van Hawkwood of zijn as terug naar Engeland halen.


De veertiende eeuwse plunderende huurlingen in Italië vinden hun navolgers in Afghanistan. Ze werden meestal gehaat en soms geëerd, zoals John Hawkwood die het door Paolo Uccello gemaakt grote fresco kreeg in de Duomo in Florence. De Engelse captains waren brute oorlogsmisdadigers. Er is een uitdrukking in het Italiaans 'un inglese italianato è un diavolo incarnato' (een Italiaanse Engelsman is een vleesgeworden duivel.) De Franse monnik en kroniekschrijver Jean de Venette beschreef deze soldaten als zonen van Belial, die zonder enig gevoel van gerechtigheid anderen kwaad deden in de hoop er rijker van te worden. Overal waar ze kwamen, stichtten ze brand, verkrachtten vrouwen onder de ogen van echtgenoten en vaders, verminkten vreedzame burgers en martelden gevangenen. De laatsten werden opgesloten in kisten en met verdrinking bedreigd als ze niet betaalden of hun lippen, oren, geslacht, ledematen werden successievelijk afgesneden. De legertjes waren in dienst van de heren van Milaan, van Florence, Pisa, van de paus in Rome of Avignon, al naar gelang hun financiële mogelijkheden. In zo'n soort situatie verkeert Karzai, die waarschijnlijk zelf niet veel beter is.

Oorlog voeren in de veertiende eeuw was gruwelijk. De wapens waren bijlen en lansen, maar ook grote sterke pijlen. Als je gewond van het slagveld werd vervoerd, naar de artsen, werd het nog erger. Een pijlwond werd met gloeiend ijzer bewerkt of men gooide kokende olie op de wond. Hoofdwonden konden beter niet behandeld worden. Als men niet wist of er een gat in de schedel was ontstaan, moest je op je hand blazen terwijl oren, neus en mond gesloten werden. Als de lucht dan sissend ontsnapte, was je verloren. Als een ridder bij een chirurg werd gebracht met een abces in zijn been, vroeg deze: 'Wat heb je liever, leven met een been of sterven met twee?' Goed, leven dus. 'Haal een sterke man met een scherpe bijl.' De chirurg legde het been op een blok hout, de sterke man liet zijn bijl neersuizen, maar het lukte niet in een keer; bij de volgende slag stierf de patient.
Sterven buiten de oorlog, aan de pest bijvoorbeeld, was al even gruwelijk. De dokters konden er niets aan doen. Ze droegen vreemde vogelachtige maskers om zichzelf te beschermen, maar dat was een illusie, hoewel sommigen ongevoelig leken voor de ziekte.
Er werden zoet geurende kruiden en bloemen rondgestrooid, maar die konden alleen de stank een beetje verzachten. De zieken moesten een mengsel van goudsbloemen, madeliefjes, eieren en bier slikken, dat hun magen niet konden verdragen. Men brandde ossenhorens en zwavel, waardoor de spreeuwen uit de lucht vielen. Baden in eigen urine was even ineffectief als alle andere ingrepen. Als een kind de ziekte kreeg, zeiden de ouders dat ze een dokter zouden halen. Ze vluchtten nadat ze de buitendeur op slot hadden gedraaid. Het kind stierf in de stank van de dood. De stank van de ontbinding bleef in het huis hangen, want de sleutelbewaarders kwamen niet terug, omdat ze elders waren gestorven. In sommige Italiaanse steden stierf meer dan zeventig procent. Andere ziektes als malaria, dysenterie, pokken pakten velen van de overlevenden. Door een klimaatverandering werd het kouder en oogsten mislukten. Het brood werd door inhalige bakkers verpest met smerige ingrediënten als droesem en varkensstront. Vijanden werden langzaam doodgemarteld: vel afstropen, dag rust, oog uitsteken, dag rust, nagels uittrekken, dag rust, been uitrukken etcetera.

Het tellen van de manschappen en paarden waarvoor betaald werd, gebeurde zorgvuldig. Stadsnotarissen stonden op een brug en het leger trok langs, één voor één, zodat geen paard twee keer kon worden meegeteld. De kapitein stond naast de notarissen, zodat zijn soldaten zich ordelijk gedroegen. Eén voor één kwamen ze langs, zwaarddrager, lansdrager, paardenjongen. Aan de andere kant werd het geld gewogen en het goudgehalte gecontroleerd. De onderhandelingen gingen hard tegen hard. De steden kenden het klappen van de zweep.
In de strijd waren de mannen geharnast en gekleed in maliënkolder, dit alles loodzwaar. Hoe hielden ze dat in de hitte uit? Ook de lansen en zwaarden, de knuppels met ijzeren pennen, de hellebaarden waren moeilijk te hanteren. De paarden moesten sterk zijn om dat alles te dragen. Vlak voor het gevecht stegen ze af en liepen in gesloten formatie, de lansen vooruit, ritmisch schreeuwend ‘avanti, avanti!’’ of ‘carne, carne!’. Soms sloeg de tegenpartij dan al op de vlucht. De Engelse boogschutters hadden manshoge bogen, waarmee ze zware pijlen konden afschieten, met grote snelheid, vanaf tweehonderd meter


Ten tijde van de Vietnamoorlog waren er Vietnamese bootvluchtelingen die door Thaise vissers aan boord werden getrokken. Ze smeten de mannen en oude vrouwen meteen overboord, nadat ze beroofd waren en - stond er in de krant: de jonge vrouwen werden eerst verkracht - de mooiste meisjes het vaakst - en dan alsnog overboord gekieperd.

Je bent verkracht, je baby is vertrapt, je man vermoord en je vraagt jezelf af: 'Waarom leef ik nog?' Bovendien haat je de Russen die je dit hebben aangedaan. Hoe kun je ze treffen in het hart van hun gemeenschap?
Je spreekt een geestelijk leider, die je uitlegt dat jouw god je het recht geeft wraak te nemen en wat meer is, dat je een hem welgevallig werk doet als je de 'heidenen' helpt uitroeien. 'Er is een methode', zegt de leider, 'maar hij kost je zelf het leven. Maar je zult beloond worden in Akhirah, de hemel. Bij het Laatste Oordeel zal Allah je daad beoordelen en het lijdt geen twijfel dat je voor het goede hebt gekozen. Ik zal je in contact brengen met mannen die weten wat je moet doen.'
Je gaat naar de mannen, die je instrueren hoe de bomgordel werkt en wannneer je op de knop moet drukken. Je stapt op de bus en je rijdt verdoofd door je verwachtingen naar Moskou. Bij het busstation word je opgewacht door een andere strijder die je naar een metrostation brengt. Hij zegt: 'Wees niet zenuwachtig! Denk aan je baby, aan je man. Wacht met de knop tot de metro rijdt. Allah zal je zegenen.'
De metro trekt op. Naast je zit een jonge vrouw met een baby. Je durft niet te kijken, niet te denken. Het is leeg in je hoofd, of nee, het is heel vol. Er kan geen gedachte meer bij. Je bent een machine geworden. Je wacht en dan druk je op de knop. Je voelt niets meer, geen verdriet, geen woede, helemaal niets. De wereld draait nog lang door, zonder jou, zonder je slachtoffers, zonder oplossing.

Lang voordat de Talibaan een groot boeddhabeeld vernielden, deden communistische chinezen dat al in Tibet. Zij verbrandden bibliotheken, sloegen beelden kapot en vernielden fresco's. Zesduizend kloosters gingen in vlammen op.
En wat deden wij in het westen, in de Nederlanden in de 16de eeuw? Sloegen beelden kapot, verbrandden kloosters, hingen priesters op, verkrachtten nonnen etc.

Michael Servet (1511- 1553) was een Spaanse arts en theoloog.
Hij aanvaardde de christelijke leer van de drieëenheid niet: hij zag Jezus als een voorbeeldig mens en de Heilige Geest als een kracht, maar hij ging zo ver in zijn kritiek op het standpunt van de kerk dat hij de drievoudigheid openlijk vergeleek met een monster met drie koppen. De Islam beschuldigde het Christendom al lang van tritheïsme, maar de christenen hielden vol: er is één God, maar er zijn drie Personen, de Vader, de Zoon en de H.Geest. Je kunt deze drie opvatten als respectievelijk de initiator, het woord en de band tussen deze twee, de liefde.
Overigens verwierp hij ook de kinderdoop en Calvijns opvatting dat rechtvaardiging uitsluitend mogelijk zou zijn door geloof en niet door goede werken. Calvijn kon deze kritiek niet verwerken. De steile geleerde en geloofshervormer vond Servet arrogant en beloofde hem te zullen laten ombrengen. 'Wanneer hij hier komt, als mijn gezag ook maar iets waard is, zal ik niet toestaan dat hij levend vertrekt.'
Servet was zo onverstandig op zondag 13 augustus 1553 in Genève een dienst bij te wonen in de de Madeleine-Kerk, die door Calvijn werd geleid. Daar werd hij herkend en gevangengenomen. Servet mocht kiezen: òf hij werd uitgeleverd aan de katholieken in Vienne of hij zou in het protestante Genève worden berecht. Berecht? Ja, het kwam tot een rechtszaak bij de Raad van Genève, een wereldlijke rechtbank. De Spaanse theoloog dacht dat hij bij de hervormers in christelijker handen was, maar hij werd tot ketter verklaard en vervolgens veroordeeld tot de brandstapel. Calvijn zocht hem op in de gevangenis; hij slaagde er echter niet in zijn vijand tot 'de juiste gedachten' te brengen. Servet werd levend verbrand, met een exemplaar van zijn "Restitutio Christianismi". De terechtstelling duurde lang, omdat de amateuristische beul zijn vak niet beheerste.
Het gedrag van Calvijn wordt tot in onze dagen verdoezeld of verdedigd.


In een stadion met blauwwitte kuipstoeltjes staan legervoeruigen. Slordig geklede militairen met wapens, op allerlei manieren vastgehouden, slenteren rond, worden plotseling actief en drijven mensen bij of juist uit elkaar. Ze hebben soms brandende sigaretten in hun mond, maar het is niet duidelijk of ook de slachtoffers roken. Zijn er slachtoffers? Er zijn mannen met bebloede plekken op hun gezicht, maar zij roken ook. En soms dragen zij ook een geweer aan de schouder. Er is een oude, kale militair met twee sterren op zijn schouder. Geen uniformjasje, een hemd. Hij loopt te zwaaien met een uzi of zo en hij loopt tussen twee rijen mensen door, die hij soms aanraakt. Een man wordt teruggeschoven of weggeduwd. Hij laat de ene rij zitten. Dan valt alles weer uit elkaar. Mensen worden uit een militaire vrachtauto geladen of juist ingeladen. Een man beweegt met de loop van zijn geweer over de kin, de mond van een andere man, die het laat gebeuren. Heeft hij een keuze? Het gaat eindeloos door. Er is een opstootje en nu wordt er toch echt geweld gebruikt, al zien we nooit bloed vloeien. Het lijkt op een mierennest, maar het verschil is dat niets wordt opgebouwd.
Het is een komisch commentaar op het gedoe van militairen, maar de onverschillige of lege uitdrukkingen van de spelers maken het gruwelijk. Je weet immers dat op allerlei plaatsen op de wereld het zo toegaat, maar dan met marteling en dood.
(Een videofilm van Aernout Mik)

'Godenslaap' doet me denken aan Louis Paul Boon en 'Mijn kleine Oorlog', zijn woede en verbijstering, maar het is waar, Mortier is in zijn boek , geciseleerder, daarmee wordt de bitterheid en woede echter niet minder pregnant.
Het perspectief van de oude vrouw werkt zeer goed. Als zij vertelt over haar herinneringen aan de knechten die niet terug kwamen na de oorlog en vooral de knechten die wel terugkwamen zonder ogen of armen en benen of, misschien erger, half krankzinnig geworden door de verschrikkingen van de loopgraven.
'Er zouden grafzerken moeten gehouwen worden waaronder bijvoorbeeld de handen en voeten rusten van Sylvain Gaillac
'Een speenvarken of slachtlam klaar voor het braadspit, zo zag hij eruit, een manshoge boreling die Maman en Papa in een rolstoel moesten voortduwen, op kermissen waar geen melkmeid hem nog een blik waardig achtte. Hij, Sylvain Gaillac, in zijn eentje waarschijnlijk goed voor meerdere ontmaagdingen in het onderhout achter de draaimolens, in de diepe nacht tijdens het midzomerbal, moest nu drie keer daags gevoederd worden zoals men een een verweesd lijsterjong voert, lepel na lepel, hap na hap, en kon de rest van zijn dagen niet eens zijn eigen gat schoonwrijven.'

Proza met een ingehouden woede, die de rauwe van Boon in herinnering brengt. Mortier dwingt ons de ene na de andere absurditeit van wat wij elkaar aandeden in die krankzinnige oorlog rond Ieper te beleven: de goden sliepen, de hel was wakker.


Ex-soldaat Galgano wilde zijn zwaard breken op een steen, omdat hij genoeg had van het roven en moorden. De steen 'slokte' het zwaard op en Galgano zag dat als een teken van God dat hij op die plaats een kluizenaarshut moest bouwen. Later werd dat de kapel bij Montesiepi. Hij stierf in 1181. Paus Urbanus verklaarde hem al in 1185 heilig.
In de bossen van Chiusdino, vlak bij Siena, ligt de ruïne van de cisterciënzer abdij die men later bouwde. Een kapel is boven de steen met zwaard gebouwd; die kun je vandaag nog zien. Wat helaas niet meer te zien is, is de gave abdij, gebouwd in Frans-gotische stijl, een uitzondering in Toscane. Maar de ruïne is groots en indrukwekkend. Hij doet denken aan Fountains Abbey in Yorkshire
Een andere soldaat, een huurling, die zich omhoogwerkte tot legeraanvoerder en die door de stad Florence na zijn dood geëerd werd met een retabel in de Dom - ook deze is nog te zien vandaag -, die andere soldaat, John Hawkwood uit Engeland, plunderde in de late veertiende eeuw het al door de pest en corruptie vervallen klooster. Pas in 1652 werd de abdij geheel verlaten.


In de negentiende eeuw in Spanje, waren er rijke bisschoppen, die, terwijl hun parochianen omkwamen van de honger en als varkens eikels moesten eten, zich volvraten met allerlei luxe gebraad, paling, kreeft, exotisch fruit etc. Als ze vol waren gingen ze naar het privaat, staken hun vinger in hun keel en konden daarna weer laden. Bij zo'n gelegenheid verloor een bisschop zijn kunstgebit in de fecaliënton. Hij gaf een jongen opdracht het eruit te halen en goed te wassen.
Hij had uitgebreide bossen waar hij zijn brandhout en wild vandaan haalde. Dorpelingen die in de winter kou leden, sprokkelden wel eens hout. De bisschop gaf opdracht de mensen die met een takkenbos op hun schouder gebonden, probeerden te vluchten voor de honden, aan te houden, de takken in brand te steken, zodat ze als een levende fakkel wegrenden naar de dood.
Dit herinner ik me van 'De eikelvreters' van Els Pelgrom.
-
Paus Gregorius XI wilde terug naar Rome. Hij wendde zich tot Robert van Genève, een kardinaal, gerelateerd aan zeer veel vorstenhuizen in Europa. Een prins-kardinaal: hooghartig en vechtlustig.
In mei 1376 verliet Robert Avignon met 10.000 Bretonse soldaten (6000 te paard, 4000 te voet): wreed en bestiaal.
Florence, vijand van de paapse macht, was doodsbang. De paus zou oorlog brengen en verwoesting. Robert installeerde zich in de Rocca Murata van Cesena. Het was winter. Zijn troepen lagen buiten de wallen van de stad. Ze hadden zo effectief geplunderd, dat er op het land nauwelijks meer iets te halen was. Op 1 februari 1377 probeerden enkele soldaten vlees van een slager te pakken, zonder te betalen. De slager verdedigde zich met zijn hakmessen en werd al gauw geholpen door een kleine menigte. Enkele soldaten werden gedood. Toen Robert het hoorde, stelde hij voor dat de mensen hun wapens moesten inleveren en vijftig gijzelaars. Dan zouden ze worden vergeven en het incident zou worden vergeten.. De inwoners leverden hun wapens in en gingen naar huis. In de avond gaf de kardinaal de opdracht aan Hawkwood, de leider van de Engelse soldaten, de bevolking af te slachten. Hawkwood zou geprotesteerd hebben, om tactische redenen, maar de kardinaal zei: 'Ik wil bloed en recht.' Op 2 februari, het feest van de de Zuivering van de Heilige Maagd Maria, trokken duizenden Bretonse en Engelse soldaten door de stad. Het was een goed georganiseerde actie. De poorten waren gesloten. Ze doodden iedereen: mannen, vrouwen, kinderen, met klinische doelmatigheid. Mensen vluchtten in paniek in hun nachtgoed de straten op, sprongen van de wallen omlaag. Een vrouw slaagde erin buiten de wallen te komen. Ze sprong in de gracht om naar de overkant te zwemmen met haar kind. Het kind verdronk in haar armen en aan de overzij vond ze het lijk van haar man. Ze legde het dode kind in zijn armen en vluchtte weg.
Een kind verborg zich onder het altaar van San Antonio nel Campo Boario, maar werd gegrepen door een Bretonse soldaat, die hem doodde en de resten op het altaar achterliet. Andere kinderen werden weggerukt van hun moeder en in tweeën gehakt. Robert als Herodes. En de paus als farizeeër? (Gegevens ontleend aan Francis Stonor Saunders, 'Hawkwood, Diabolical Englishman')

Gerard Du Puy was abt van de Benedictijner abdij van Marmontiers, bij Tours. In 1371 kwam hij in Italië om de belangen van de Kerk te verdedigen. Hij was onder andere Rector en Algemeen Gouverneur van Rome, ter voorbereiding van de terugkeer van de paus uit Avignon. In 1374 kreeg hij een extra titel: Vicaris voor het Behoud van de Algemene Vrede, een moeilijk taak voor hem, want hij was zeer aanmatigend, erger dan zijn voorgangers, wat op zich een prestatie was. Hij liet in Perugia een hoog ommuurd fort bouwen op de Monte Del Sole en installeerde zich daar, omringd door grote luxe. Als hij de Dom van Perugia bezocht hoefde hij niet via een publieke weg. Het volk hoefde hij nooit te ontmoeten, ook niet in de kerk, want dan zat hij apart op een loggia. Hij had een doorgang gemaakt vanaf het fort, waarbij huizen die in de weg stonden , werden afgebroken. Het vele benodigde geld kreeg hij via extra strafbelasingen.
Een neef van Du Puy wilde een getrouwde vrouw verkrachten, maar zij ontkwam door uit het raam van haar hoge huis te springen. De woedende familie kreeg van de abt te horen: 'Jullie denken toch niet dat wij Fransen eunuchs zijn?'
De neef ving een andere vrouw, gehuwd met een Perugiaanse edelman. Dit keer gaf Du Puy de opdracht de vrouw terug te brengen binnen vijftig (!) dagen.
In 2011 verkrachtte de directeur van het IMF waarschijnlijk een kamermeisje in New York. De Amerikaanse justitie gaf hem geboeid aan de openbaarheid prijs. De Fransen waren furieus: 'Je kan een man toch niet kwalijk nemen dat hij van vrouwen houdt? Soms moet hij daarbij wat geweld gebruiken. Veel vrouwen vinden dat spannend.'

Het ontbreken van gezamenlijke actie van de Italiaanse steden in de veertiende eeuw tegen de vechtmachines van de huurlegers, gaf hun de macht grote sommen geld op te eisen. De onderlinge verdeeldheid en animositeit, hun lokalisme, bleek funest. En ook het blote feit dat de huurlegers er waren, schiep het gebruik er van. Het aanbod bepaalde de vraag.
We zien het nu op grotere schaal: de Europese unie wordt verzwakt door nationalisme. Frankrijk gunt Duitsland niet de macht; Nederland wenst niet meer bemoeienis uit Brussel, Engeland voelt zich Britain etc. Pas als we niet meer uitgaan van de nationale staten, maar van Europa, zal Europa sterk worden.
En dan? Pas als we niet meer uitgaan van de grote machtsblokken, maar de aarde als ons huis zien, kunnen we de nodige maatregelen nemen om de overbevolking, het voedseltekort en de vervuiling te bestrijden en daarmee de uitzichtloosheid van bepaalde volkeren, die zich nu in wanhoop laten meeslepen door gewelddadige acties.

Hoe is het toch mogelijk dat bevolkingen zich steeds laten ringeloren door boeven? Bouterse, verdacht van moorden, veroordeeld wegens drugshandel, werd tot president gekozen. Ook na zijn veroordeling ging hij door met cocaïne-handel.
De wandaden van Berlusconi zijn bekend, maar hij is geliefd bij een belangrijk deel van zijn onderdanen.
Ben Ali van Tunesië is gevlucht, maar zijn voormalige maîtresse Leïla Trabelsi nam een kwart van de totale Tunesische goudvoorraad mee: 1500 kilo goud. Hoe kan dat? Terwijl de bevolking honger had, bezat Trabelsi vijftig luxe sportwagens. Wat moet je daar mee? Ze vloog regelmatig naar Dubai om te 'shoppen' voor tienduizenden euro's. Haar foto in de krant brengt het slechtste in mij boven.
Ik heb nog het echtpaar Ceausescu voor ogen. Elena Petrescu, de vrouw van de baas, de bazin van de baas, liet gouden kranen in hun badkamers aanbrengen. Etc.
De lijst is akelig uitbreidbaar: Baby Doc van Haïti, weduwe Marcos etc.
Een andere foto waarvan ik walg is die van Loekasjenko bij zijn inauguratie (vierde termijn!). Achter hem vlaggen. Ja, natuurlijk vlaggen, meestal brengers van onheil. Daarachter jonge mannen als wassen poppen, met operettepakken, enge petten met hoge spiegels, een rode sjerp voor de kleur boven de blauwe pakken, uitgestreken gezichten. En dan de baas: ronde kop met Stalinsnor, zorgvuldig gekleed, goed in het vlees; hij waarschuwt dat dissidenten niet getolereerd worden. Hij zegt dat Wit-Rusland 'de limiet van revoluties en opstanden heeft bereikt'. 'De verkiezingen waren niet frauduleus.' De zaal zit vol met zogenaamde parlementsleden, die voor een braaf applaus een ruim salaris ontvangen. Zestien jaar houdt hij het al vol. Ben Ali heeft 23 jaar de baas gespeeld!

Omdat San Gimignano in permanente staat van oorlog verkeerde - iets dat Hawkwood aansprak - sloten de burgers zich aan bij Florence, machtiger dan Siena, en kregen ze met de Engelsman te maken. Hij zag de kraaien, de torens, waaronder Twintowers, en hij lachte, maar de burgers trokken de ladders op en lachten om de aanvallers, hoog en droog en met voldoende mondvoorraad voor weken.

Werden zijn soldaten geïnspireerd door de schildering van de hel in de Basilica, waarop mensen gemarteld worden, waar duivels met puntige stokken roeren in vagina's? Of was het de afbeelding van de dood van de knechten van Job? Eerst de vergadering van God en de duivel, met als uitkomst dat Job alles wordt afgenomen. Kijken hoe hij reageert! De knechten van Job worden onthoofd, de koppen rollen spuitend over de grond. Er wordt gestoken in buiken, bloed spat naar alle kanten. De schilders hebben met sadistisch plezier lijkt het wel, de gruwelijkheden op de muren vastgelegd, snel, al fresco, met overmacht aan talent. Waar komt het kwaad vandaan?

Sebastianus was soldaat onder keizer Carinus en onder keizer Diocletanus leider van de praetoriaanse garde.
Zijn ouders waren christen. Zelf bekeerde hij zich in het geheim, allicht, in Romeinse dienst. Toch hield hij lange redevoeringen en overtuigde de tweeling Marcus en Marcelianus niet op te geven tijdens het martelen en de christendood te sterven. Dat vernam de keizer. Hij werd aan een boom gebonden en doorzeefd met pijlen. Toen Irene, een christin, hem wilde begraven, merkte ze dat hij nog leefde. Ze verpleegde hem en enkele dagen later stond Sebastianus al weer te getuigen. Hij verweet de keizer zijn optreden tegen de christenen.
Natuurlijk werd hij opnieuw opgepakt en nu doodgeknuppeld. Voor de zekerheid werd zijn lichaam in het grote riool gegooid. Irene viste de resten op uit de drek, waste ze en begroef ze in de catacomben aan de Via Appia. Nu staat daar de basiliek van Sint-Sebastiaan buiten de Muren.

Cynisch genoeg dragen veel schutterijen zijn naam, zoals de Zwolse handboogschutterij. Hij is patroonheilige van soldaten.


Vijf mannen, Franco-aanhangers, vangen de zoon van een rooie burgemeester
met twee kameraden. Ze laten de rooien een graf graven en als de zoon weigert en zich niet als een een stier wil laten bespotten, dat wil zeggen zich niet wil laten beledigen, slaat één van hen met een geweerkolf in zijn gezicht en draagt hem opnieuw op een graf te graven. De zoon weigert weer en dan besluit een plaatsgenoot hem als een stier met banderilla's, die hij gaat ophalen in een winkel in de buurt, in het lijf te steken en hem te laten dansen als een stier. Ze geven hem tenslotte met de lans de doodsteek, terwijl zijn kameraden moeten toekijken. Daarna snijden ze zijn oren af en zijn staart, schieten de kameraden dood en werpen alle drie in het graf.

=
De dood in Florence

Florence in de zomer is een stinkende stad. Wij waren er voor het eerst ruim dertig jaar geleden en het is erger geworden. De koolmonoxyde-dood hangt in de smalle straten en geen wind waait de onzichtbare gifstoffen weg, zelfs niet in de lente. Florence stinkt ook naar pizza’s. De taaie koeken branden snel aan. De zwarte brandplekken kun je met een mes wel wegschrapen, maar de stank blijft hangen. Florence lig in een dal. Niets waait weg: de geuren van mannen en vrouwen worden in het voorbijgaan meegenomen en weer overheerst door auto’s.
De Florentijnen geven om uiterlijk vertoon, als ze maar een beetje geld hebben. De belangrijkste winkels zijn die waar je schoenen, tassen of kleding kunt kopen. Met deze leer- en textielwaren lopen mannen en vrouwen van vier tot tien uur door de smalle straten te flaneren, langs de bedelende zigeunervrouw met schurftige knieën, de man met de stompjes. Er zijn ook pleinen, meestal smerig en lelijk - pittoresk worden ze genoemd - en daar kunnen ze op een terras bij elkaar zitten of anderen zien lopen. Hun kerken zijn pompeus. In de Medici-kapel kun je zien hoe ook een grafkapel met donker marmer pralend gemaakt kan worden. De dood is niet alleen aanwezig in de enorme sarcofagen, somber en indrukwekkend, maar ook in de achter de kapel gelegen gangen, in glazen vitrines op een belachelijke en tenslotte ergerniswekkende manier in kitscherige reliekschrijnen: brokken sleutelbeen of ellepijp, apenschedeltjes of verpulverde kalkrommel.
De trots van Florence is de Duomo: van buiten een enorme banketbakkerstaart, van vinnen streng en plechtig, indrukwekkend. Daar hangt meer dan levensgroot het ruiterportret van Giovanni Acuto, alias John Hawkwood, gemaakt door Paolo Uccello, meer dan dertig jaar na de dood van de Engelse havik.
De net niet tegen het schip aangebouwde klokkentoren, de Campanile van Giotto, is in zijn geheel van de banketbakker, tot en met de spugende schoolkinderen op de nok. De dood staat hier te lachen op de grond, roept lokkend omhoog en veel mensen moeten de neiging onderdrukken over de rand te stappen. Naar beneden kijkend krijg je kriebels, wil je in je fantasie uitproberen hoe je moet vallen, dwing je je te concentreren op het vallen, opgewekt naar beneden zeilen of somber neerstorten als een steen. Het speeksel waait in vlokken uiteen en haalt nooit de grond. het Griekse aftelrijmpje van een vrolijke pater brengt me terug naar de nok. Ik kijk naar de koepel van de dom. Boven op de koepel, tegen de lantaarn, hoger dan de Campanile, staan mannen te kijken naar de stad in het Arnodal. Ze hoeven maar even uit te glijden lijkt het en ze zijn even dood als de slachtoffers van de buiten zijn oevers getreden rivier, veertig jaar geleden.
De rivier ligt nu groen en glad tussen de stenen kade, die sindsdien is opgehoogd. Aan de hoge kant is op één van de huizen een marmeren bordje gehangen: zó hoog steeg de Arni in november 1966. De waterlijn is goed te zien op de huizen. Waar nu pizza’s worden gebakken, dreven toen artisjokken, broden, tassen en elegante herenschoenen. Op dia’s kun je zien hoe ook de vloer van het Baptisterium onder water stond. hoe door het opkruipende vocht de fresco’s van de Sante Croce werden verkankerd.

Ik trek de slaap binnen, voorportaal van de dood. Ik geniet van de rust, maar betreur dat de exploratie van de ruimte in volstrekt duister moet plaatsvinden. Als ik wakker word, moet ik aan het leven wennen. In Florence lijken de huizen op graftombes, de luiken sluiten het licht buiten. Vanmorgen ontwaakte ik heel vroeg, de zon was nog niet op, nog net niet, de gordijnen waren open en met een soort stille verbazing zag ik de marmeren kilte van de slaapkamer, als een grafkamer met gedempt licht, als de Nieuwe Sacristie bij de San Lorenzo van Michelangelo, een grafruimte voor de hertog van Urbino, condottiere uit de vijftiende eeuw, die door moorden aan de macht kwam en de hertog van Nemoers, ook een legeraanvoerder. De tombe was bedoeld voor Lorenzo il Magnifico, maar Michelangelo kwam nooit aan zijn grafmonument toe, want toen de tirannieke Alessandro de Moor aan de macht kwam, moest hij Florence ontvluchten. Nadat Alessandro vermoord was, werden de tomben afgemaakt door Vasari. Het lichaam van de verachte Moor werd zonder plichtplegingen op de overblijfselen van Lorenzo II geplaatst. Op zijn tombe liggen een naakte man en een vrouw. Zij symboliseren Schemering en Dageraad. De gestalte en vooral het gezicht van Dageraad geeft expressief mijn eigen gemoedsgesteldheid van die ochtend weer. Bij het wakker worden uit de slaap verlangde ik terug naar onbewustheid, het niet meer weten. Het was alsof schaduwen dood aan mij vast bleven kleven, niet wilden loslaten, zoals vleermuizen zich zouden vastklampen aan een omhoog geworpen witte doek. Het beeld van Lorenzo stelt het bezinnende leven voor. Met de kin op de hand rustend, een gebogen vinger langs de linker bovenlip, kijkt hij met lege ogen vanuit de dood naar niets.

Op het Piazza della Signoria is een plaats gemarkeerd waar Girolamo Savonarola werd verbrand. Hij was een Dominicaner monnik, tijdgenoot van Michelangelo, die met zijn boetepredicaties veel macht kreeg over het volk. Als voorloper van de Reformatie verwierp hij de heidense Renaissance, al die schilders en beeldhouwers die het aanschijn van de aarde vernieuwden. Hij getuigde tegen hen op meeslepende wijze met een stem als van de dood. Hij leek te beschikken over profetische gaven; hij voorspelde met griezelige nauwkeurigheid de dood van Lorenzo il Magnifico. Om deze te genezen van zijn maagkwaal diende zijn doktoren hem als laatste elixer een mengsel van vergruisde parels en edelstenen toe. Savonarola voorspelde ook de dood van paus Innocentius VIII en die van de koning van Napels. De dood van Lorenzo ging gepaard met katastrofes. Toen hij lag te sterven, sloeg de bliksem in de koepel van de kathedraal en stortten blokken marmer omlaag. Een komeet verontrustte mens en dier, de wolven huilden in de omliggende heuvels, uitlopers van de Apennijnen. De levende symbolen van de republiek, leeuwen, bevochten elkaar. Een leeuw werd gedood. Een hysterische vrouw kreeg biddend in een van de vele kerken een visioen van een stier met vlammende horens. Na Lorenzo’s dood vond men het lichaam van zijn arts in een put. Moord of zelfmoord?
Op het hoogtepunt van Savonarola’s roem luisterden soms wel veertienduizend mensen naar zijn boetepredicaties. De politieke en economische depressie scheen hem gelijk te geven en Pico, geschiedschrijver, een briljante intellectueeel die op twintigjarige leeftijd tweeëntwintig talen beheerste, schreef dat een prediking ‘zulk een vrees, ontsteltenis en gesnik en zo veel tranen veroorzaakte, dat iedereen verbijsterd, sprakeloos, meer dood dan levend door de stad ging’. Na een conflict met paus Alexander, een scurk die als geen ander de boetepredicaties nodig had, werd Savonarola in het San Marco-klooster door een menigte Arrabbiatie (dolle honden) overmeesterd, zes weken lang in het Palazzo della Signoria gevangen gehouden en onder herhaalde martelingen ondervraagd.
In San Gimignano zag ik het levend villen van een adspirant heilig en het roeren van een duivel met een scherpe stok in de vagina van een verdoemde. Zo gebeurde het gister in Chili, in Uruguay, vandaag in Afrika. En morgen?
Nadat Savonarola bekende dat zijn profetieën vals waren, hing men hem en zijn metgezellen op, stenigde hen en verbrandde de lichamen zoals zij nog pas daarvoor de ijdelheden (kaarten, dobbelstenen en pikante boeken zoals de Decamerone ) hadden laten verbanden op de laatste avond van het carnaval. Na afloop werd de as in de Arno geworpen, waarmee weer en profetie werd bewaarheid: ‘de verdorvenen zullen zullen de rechtvaardigen vatten en hen in het midden van de stad verbranden; en dat wat het vuur niet verteert en de wind niet verstrooit zullen zij in het water werpen’.
In de Santissima Annunziata keek ik plotseling in de bronzen ogen van Savonarola: streng en onderzoekend.
In dezelfde kerk stond een rij mensen voor de biechtstoel. Een verveelde pater, die niet de moeite nam om het gordijntje te sluiten, luisterde nauwelijks naar een prevelende militair die voor zijn luikje knielde. Biddende mannen en vrouw deden penitentie. Het systeem werkt nog. Zwartrokken lopen langs en worden eerbiedig gegroet. In elke kerk staan wel één of twee kitschaltaartjes voor bakken met brandende kaarsen: altijd Maria in technicolor of het Heilig Hart, soms een lokale heilige, zoals Santa Fine in San Gimigiano. Haar ouderlijk huis is trots gemarkeerd. De moeders van Italië, ruggengraat van kerk en staat, bidden daar om troost te zoeken voor hun leven, hun huwelijk. Ze zijn in hun sexuele leven niet meer zo gehoorzaam aan de paus, maar ze bidden wel om abortus niet in de wet op te nemen. Een kardinaal zegt nog dat vrouwen die zich laten aborteren als hoeren zijn. Een vrouw duwt haar kleinkind in een karretje over het plavuizel. Zal oma voor jou een kaars aansteken? Het kind knikt. Oma duwt een euro in de gleuf, pakt een kaars, ontsteekt hem aan een andere., het kleinkind moet de kaars even aanraken. Oma zet hem op een punt vlak voor het kind en straalt. Dan moet zich er een zwartrok mee bemoeien. In veel kerken zie je volwassen mannen, met een groot aantal jaren studie achter de rug, moet je aannemen, zich onledig houden met het verplaatsen van kaarsen, of het doven van halfopgebrande. Die worden in een doos gestopt om te worden omgesmolten tot nieuwe kaarsen. Ook nu wordt de eenling in het gelid geplaatst. Alles keurig op een rij: kerk, staat en leger. Alleen de premier mag zijn gang gaan.
Op witte donderdag maakten we in de kathedrale dom een mis met voetwassing mee. TV aanwezig. Indrukwekkend uiterlijk vertoon, een schitterend koor zing lijdenszangen van Bach, prachtige bloemen op het zijaltaar. Na de mis werd Onsheer in processie onder baldakijn door de aartsbisschop naar het zijaltaar gebracht. Gelovigen stroomden toe, sleepten soms reusachtige kaarsen aan, om Onsheer in Zijn verbannen positie te troosten. Achter ons knielde een jonge blonde vrouw. Ze ging hijgerig staan bidden, knielde weer, sloeg kruizen en de tranen stroomden over haar wangen.
Op Paaszaterdag zagen we voorin een kerk een groot kruis liggen op met paarse doeken overtrokken schragentafels. De binnenstromende mensen, jong en oud, raakten even het Corpus Christi aan, kusten hun vingers, sloegen een kruis. Het katholicisme is een geloof voor kinderen. Op Goede Vrijdag hoorden we van koor en orkest: ‘Stabat mater dolorosa / juxta crucem lacrimosa / dum pendebat filius’ (Stond de bedroefde moeder onder het kruis, in tranen, waaraan haar zoon hing.) Het katholicisme is een geloof voor moeder en kind. Vooral dode zonen doen het goed. Daarom vind je in de Italiaanse kerken zoveel schilderijen van de moeder onder het kruis en zoveel Pietá’s. De Pietá van Michelangelo laat zien hoe schoon de dood kan zijn.

Op Goede Vrijdag ook zochten we, beiden toevallig gekleed in het zwart, de ‘Madonna met de zak’, een mooi fresco van Andrea del Sarto, zo genoemd naar de zak waarop Jozef zijn hoofd laat rusten. Dit fresco bevindt zich in een kruisgang naast de Santissima Annunziata. De naam van de kruisgang is ‘Chiostro dei morti’.
In de hoek tegenover het fresco stond de deur van een kapelletje open. Op de deur stond ‘Visitors not allowed to enter’, maar toen wij naar gluurden om te kijken wat daar dan wel te zien was, werden we gewenkt door een zwartgejaste koster of zo, die ons breed glimlachend uitnodigde verder te komen. De kapel was rijk versierd, maar onze aandacht werd getrokken door een kist midden in de kapel, op klossen. Bij drie hoekpunten brandde een een lamp. De vierde was misschien defect. In de kist lag het lichaam van een oude vrouw. Ik verbaasde me over het merkwaardige gebruik de locale heilige als wassen beeld zó te eren. Het beeld was zeer goed nagemaakt; zelfs de zwarte haarstoppels van de kin waren onregelmatig ingeplant. Mijn handen wilden de stevigheid van het nagemaakte vlees navoelen, toen ik de deksel zag in een hoek van de kapel. Een vermoeden dreef me dichterbij om de inscriptie op het koperen plaatje te lezen: Carola Magnini, 15 april 1967.
15 april, de dag van Anastasia, martelares, patrones van de perscensuur, afgebeeld met schaar.
=

We waren in Poggibonsi, mooie naam voor een kat. Op een oude heuvel stond een voormalig middeleeuws kasteel van de 10de eeuw; dus dat moet Hawkwood gekend hebben. Er was daarnaast een fort uit de 16de eeuw. Bovenop een prachtig uitzicht op de heuvels van Chianti en op een ander kasteel waar H. was geweest. Er zaten twee mensen van 1937 met wie Roel een gesprek voerde. De man zei intelligente dingen over de taal. Ik vroeg Roel of ze Hawkwood ter sprake wilde brengen, maar het zei hem niets. Condottierre? Toen begon hij, ontroerend, uit te leggen dat hij niet veel scholing had gehad, zijn vrouw evenmin. Vijf jaar lagere school…'u begrijpt, de oorlog..' Nou, zei ik, dan heeft u wel een heel goede lagere school gehad met uw kennis van de grammatica. Roel vertaalde. Ja, aan grammatica deden ze veel toen. Ik vroeg welke stad ik in de verte op de heuvel zag. Hij veronderstelde Siena, maar nee, zei ik, dat kon toch niet! Veel te ver. Hij noemde nog een stad, maar die was het ook niet. Hij kende wel Viagliagli en dat is toch heel klein. 'Chianti' zei hij en hij prikte in zijn wang, verlekkerd. 'Ik heb honger' zei de vrouw. Ze namen afscheid, met handen en daar gingen ze, voetje voor voetje. Later haalden we ze weer in, alsof het oude kennissen waren.

Heb ik H. ergens ontmoet? Een gevoel? Nee. Ook niet als ik stenen aanraakte die hij moet hebben aangeraakt, op stenen liep, waar hij liep. Alleen 's nachts een plotseling zeer unheimisch gevoel. Het was alsof een grijze schim dwars door me heen trok, alsof een ijzeren handschoen mijn hart raakte, me wilde wegtrekken naar de dood.


We zijn ontvangen door de nieuwe eigenaresse van zijn kasteel in Montecchio. Ze liet alles zien en we kregen ook nog twee dvd's met een nagespeelde strijd en informatie over het kasteel. Ze wees een deel van een muur aan, waar vroeger een deur naar zijn woning gezeten moest hebben. Ik raakte de stenen van de omlijsting aan. Ze voelden als steen, neutraal.

Naar Pisa en het zuidelijke deel van de Arno, in de hoop iets van Hawkwood te vinden. Het landschap gezien waar hij vocht, waar hij doorheen trok met zijn soldaten. Naar San Donato Polversera en daar hebben we de streek van een boerderij van H. verkend en een oude Torre gevonden. Mijn hand weer op de stenen gelegd, maar nee, geen contact. Gevraagd aan een bewoner van het gehucht of de naam Acuto hem iets zei. Boek laten zien met afbeelding. Maar nee.

Misschien was ik ooit een miezerige Duitse condottiere, of een onbetekenende Italiaan of is het gewoon allemaal onzin. Nee, reïncarnatie is een metafoor, volgens Joseph Campbell: 'Het reïncarnatie-idee wil zeggen dat je meer bent dan je denkt. Er zitten dimensies aan je wezen en een vermogen tot verwerkelijking en bewustwording die je niet achter jezelf had gezocht. '


Wel nog even een ongeluk met de auto. We wilden de snelweg op, Via Aurelia,
keken goed rechts en links, ik trok heel langzaam op en plotseling was daar een snelle Alfa Romeo. Ik had geen tijd meer om terug te schakelen, stond wel op de rem en zag dat de ander mij probeerde te ontwijken, maar hij schampte nog net mijn rechterbumper, met trek ring. Hij een behoorlijke schade overlangs. Ik dacht nog even: zal ik optrekken en voorlangs schieten, maar dat heb ik gelukkig niet gedaan, want dan had hij me vol in de flank gegrepen. Schadeformulieren in alle harmonie ingevuld. We wilden nog naar zee, maar daar zagen we maar van af. De volgende dag reden we terug naar Freiburg, sliepen in hotel ‘Sonne’ en een dag later waren we thuis. De dagen daarna moesten we zien hoe Kadaffi zijn bevolking recruteerde.
Dan staan we nu op het slagveld van Crécy, waar Hawkwood zich verdienstelijk maakte voor de Engelse zaak door met effect zijn boogschutters in te zetten tegen de Franse ridders te paard. Ze waren zwaar geharnast, maar de Engelsen vielen de paarden aan en sloegen de met moeite opkruipende Fransen dood, een tactiek die met succes werd toegepast in Poitiers en vijftig jaar later - Hawkwood was toen al dood in bed - in Azincourt nog eens. De Fransen waren halsstarrig en hoogmoedig.

De zon schijnt. Volgens het verhaal werden de Fransen verblind door de zon, maar wij staan op het uitkijkpunt van Edward III en kijken tegen de zon in. Hoe zit dat? De strijd duurde tot de avond, maar de Fransen bleven de zon in de rug hebben. Wel moesten ze tegen de heuvel op en de Engelse boogschutters spanden rustig hun bogen en zorgden voor paniek bij de paarden.

Even later zijn we in Azincourt. Met de auto gaat het snel en we hebben geen last van pijlen of onweer. Daar is het centrum waar de belangrijke slag wordt uitgebeeld met een show met geluid en film. De koningen zeggen de tekst van Shakespeares Henri V. Hoor hoe Shakespeare de Franse Dauphin zijn paard laat prijzen en verlangen naar de ochtend van de strijd: ' What a long night is this! I will not change my / horse with any that treads but on four pasterns. / Ca, ha! he bounds from the earth, as if his / entrails were hairs; le cheval volant, the Pegasus, / chez les narines de feu! When I bestride him, I / soar, I am a hawk: he trots the air; the earth / sings when he touches it; the basest horn of his / hoof is more musical than the pipe of Hermes. '

Een levensgrote geharnaste pop met uitgelicht hoofd spreekt. Karel VI van Frankrijk lijkt op de jongste zoon van onze voormalige overburen. Maar de Fransen moeten weer door de modder.
We wegen de wapens, gruwen van de pijlen met weerhaken, zien het verschil tussen kruisbogen en de manshoge bogen van de Engelsen. Als de laatsten tien pijlen hadden geschoten, worstelden de kruisboogschutters met het spannen van hun boog voor de derde pijl. Ze drongen dieper door, die korte pijlen, maar dat maakte voor de paarden weinig verschil.


Wikipedia schrijft:
'De slotscène werd gevormd door een halfhartige aanval van een groep Fransen die eerder waren weggevlucht. Koning Hendrik, bang dat zijn grote groep gevangenen zou kunnen ontsnappen, gaf opdracht deze te doden. Een deel van de Franse gevangenen werd levend verbrand in een hut waar ze toevlucht hadden gezocht. (als Tutsi's, R.E.) De slachting stopte toen de aanvallers vertrokken.'


Hella Haasse beschreef de slag in 'Het woud van verwachting'
Op de site van de Dutch Warbow Society worden de liefhebbers van de Engelse Oorlogsboog lekker gemaakt voor het feest (?) van de 600-jarige herdenking van de Slag bij Azincourt; in 2015 dus!
De voorbereidingen zijn in volle gang: de organisatie wil meer dan 1000 Longbowschutters inzetten. 'Natuurlijk zijn wij er bij!'

In de kathedraal van St. Omer luisteren we naar een groep mensen die een half uur lang een litanie zeggen, alsof we in de veeertiende eeuw zijn: eentonig, maar hallucinerend.
In Le Crotoy is een kasteel aan het water waar Jeanne d'Arc gevangen heeft gezeten. Hoe was het ook weer? Hoe kwam ze op de brandstapel na het Engelse beleg van Orléans gebroken te hebben als 17-jarig meisje, boerendochter? Ze veroverde Reims omdat de dauphin daar gekroond moest worden als Karel VII. Als kind hoorde Jeanne stemmen die zeiden dat haar land bevrijd moest worden van de Engelsen. Die stemmen waren van de heilige Catharina en Margaretha, van de aartsengel Michaël en van God. Nou ja. In elk geval was ze dus overtuigd van een missie en haar moed maakte indruk op de Franse troepen. Ze riepen waarschijnlijk: 'Voor Jeanne, voor God, voor Frankrijk!'
Een jaar later werd ze gevangen genomen bij een uitval uit het veroverde Compiègne, door de Bourgondiërs, die ook vijanden waren van de Fransen. Ze verkochten haar aan de Engelsen.
Vanuit bovengenoemd kasteel deed ze een ontsnappingspoging. De Engelsen wilden het koningschap van Karel VII ontkrachten door Jeanne als heks en ketter neer te zetten. Na enig gemartel ontkende zij het horen van stemmen. Ze had dus gelogen. De kerkelijke rechtbank - de Engelsen waren toen nog Rooms-Katholiek -
beschuldigde haar verder van het weglopen van het ouderlijk huis, het ontkennen van de kerkelijke autoriteit (ze had immers een eigen verbinding met God?), het dragen van mannenkleren en een poging tot zelfmoord (ze was bij haar vluchtpoging uit een toren gesprongen!). Eerst werd ze veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf, maar de Engelsen wilden van haar af. Met een list lieten ze haar weer mannenkleren dragen. Het proces werd weer geopend wegens recidive en nu verklaarden de kerkelijke rechters haar tot ketter en dan mocht ze verbrand worden. In Rouen stroomde het volk samen. Sensatie! Toen ze dood was, werd het vuur gedoofd en haar deels verkoolde lichaaam werd het volk getoond. Zien jullie wel: zij is een vrouw! Daarna werd het vuur weer aan gestoken. De voorstelling ging door. Omstanders beweerden dat haar hart niet wilde branden. Niettemin werd haar as in de Seine gestrooid, dreef af naar zee, zodat het volk geen bedevaartplaats kon bezoeken. Dit gebeurde in 1431.
In 2011 werd het lichaam van een een andere, Amerikaanse, vijand in zee geworpen om dezelfde reden. Nu met moslimrituelen. De as van Jeanne verdween zonder kerkelijke gebeden. Is dat nu vooruitgang?

In de baai van de Somme is een oude Cisterciënser abdij, verbouwd neem ik aan, in de zeventiende en achttiende eeuw, maar in 1987 heeft Gilles Clément er tuinen aangelegd met bijzondere bomen. Daar ontmoette ik op het water de notonect. Hij zwemt met zijn hoofd naar achter, waarom hij waarschijnlijk bootsmannetje of rugzwemmer wordt genoemd. Hij gebruikt zijn achterpoten als roeispanen, een wonder van vernuft, die maar kort leeft in de open lucht. Als larf leeft hij daarentegen jaren in het water. Een paar weken dus volwassen en dan is hij prooi van vissen en vogels. Hoevelen halen die paar weken?
De abdij is nogal lelijk, maar de tuinen zijn wonderlijk mooi, gemaakt als levend kunstwerk, volgens esthetische principes.
Niet ver daar vandaan is Crécy te vinden, waar in de veertiende eeuw de Engelsen de Fransen een vernietigende slag toebrachten, een slag die honderd jaar nadreunde. John Hawkwood vocht daar zijn eerste grote slag onder Edward III van Engeland. De Engelsen waren zo succesvol omdat ze zich weinig aantrokken van ridderlijke afspraken. Ze doorboorden de paarden van de Fransen met hun dolken, waardoor de ridders moesten neervallen en vervolgens werden doodgeslagen. De Engelsen hadden de zon in de rug. Onweersbuien speelden een grote rol, waardoor de Franse linies werden verbroken. De Engelse boogschieters schoten met hun manshoge bogen pijnlijk precies en tenslotte gebruikten de Engelsen voor het eerst bombardementen met behulp van grote ronde stenen.. Er vielen die dag 1542 ridders en 10.000 soldaten, waaronder vele jonge mannen. In hetzelfde gebied stierven vele jonge mannen in '14-'18 en weer in '40-'45. Bij Etaples is een zeer groot kerkhof, een theater van de dood. De jonge mannen werden opgevangen in een kamp, waar ze de laatste lessen kregen in bajonetgevechten en waar ze moesten oefenen met gasmaskers. Velen kwamen zwaar gewond terug van het slagveld, slachtveld, in het kamp om ondanks de zorg van verpleegsters alsnog te sterven. Ook de verpleegsters stierven toen de Duitsers het kamp gingen bombarderen, maar nu met vernietigender materiaal dan stenen kanonskogels.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten